Binnenhof 14
Ridderzaal
toon op de kaart- StatusRijksmonument
- Monument nr.17475
- BouwstijlGotiek
- WijkCentrum
- Bouwjaar1250-1349
Registerblad
VOORMALIG PALEIS DER GRAVEN VAN HOLLAND MET RIDDERZAAL; het oudste deel van omstreeks 1250 bevat nog een kelder uit de bouwtijd en daarboven de Rolzaal; de oostelijke aanbouw, eertijds de Civiele kamer van het Hof van Holland, dateert in zijn huidige toestand uit 1668, toen ook de zeven wandschilderingen op doek door Gerard de Lairesse werden aangebracht; de Ridderzaal uit de tweede helft van de 13e eeuw bevat in de kelder nog resten van een ouder gebouw.
meer weten
Groot zaalgebouw, dat in zijn huidige omvang grotendeels in opdracht van graaf Willem II en Floris V in de 2e helft v.d. 13e eeuw is opgetrokken. In de 1e helft van de 14 e eeuw werd achter het rolgebouw nog een nagenoeg vierkante vleugel aangebouwd. De ridderzaal, zoals dit complex in de 2e helft van de 19e eeuw werd genoemd, is in de loop van de eeuwen vele malen verbouwd. Het portaal voor de hoofdingang en torenspitsen dateren uit ca. 1880. Rond de eeuwwisseling is het gebouw grondig gerestaureerd en gerenoveerd in deels pseudo-gotische trant. Toen zijn ook allerlei lagere bouwsels die tegen de zaal waren aangebouwd verwijderd.
Interieur
Wie nu de Ridderzaal binnenkomt ziet een indrukwekkende houten kap en een enorme schouw; bij uitstek die onderdelen van een interieur die onmiddellijk associaties met de middeleeuwen oproepen. Het tovert een romantisch beeld voor ogen van stoere ridders die zich aan lange tafels tegoed doen aan een rijke dis, terwijl een haardvuur hoog opvlamt en schaduwen werpt op de houten balken van de kap. Schijn bedriegt; het uiterlijk van de zaal is het resultaat van een verbouwing uit 1901. De originele middeleeuwse kap was tot 1861 nog aanwezig. In dat jaar nam de Tweede Kamer het besluit om de kap van de Grote Zaal te herstellen volgens de plannen van rijksbouwmeester W.N. Rose. Rose veronderstelde dat de aanwezige houten kap niet uit de middeleeuwen kon stammen omdat hij op een sleutelstuk het jaartal 1631 had aangetroffen, en verving deze door een eigentijdse neogotische kap van gietijzer op twee rijen kolommen. Zonder twijfel zou de gietijzeren kap vandaag de dag architectonisch hoog gewaardeerd worden, maar toen riep de vervanging heel wat negatieve reacties op. Discussies waren er ook over de bestemming van het gebouw; daar is men in de negentiende eeuw eigenlijk niet uitgekomen. Tot 1878 stond het leeg en toen werd het bestemd als depot voor het Oud-Archief van Binnenlandse Zaken. De zaal werd geleidelijk volgezet met archiefstellingen, 'feitelijk weinig meer dan een rommelmagazijn'. Pas in 1894 volgde het begin van eerherstel met de vorming van een commissie op initiatief van rijksbouwmeester C.H. Peters. Dit leidde in 1896 tot een Commissie van Advies waar behalve Peters ook architect P.J.H. (Pierre) Cuypers toe behoorde. Cuypers, een groot kenner van de middeleeuwse gotiek, was een autoriteit op het gebied van restauraties van middeleeuwse gebouwen. Van Cuypers hand is de nieuwe inrichting van de Ridderzaal, inclusief de troon. Men besloot de ingreep van Rose weer ongedaan te maken en de houten kap naar oud model weer terug te brengen. Hiervoor leverde rijksbouwmeester Peters het ontwerp die zich daarbij baseerde op de aantekeningen en opmetingen tijdens de afbraak van de originele houten kap. Verdeelde de gietijzeren kap op kolommen de zaal in drie beuken, nu rusten de houten kapspanten op stenen consoles, waardoor de oorspronkelijke ononderbroken ruimte weer in ere is hersteld. Ook de grote schouw aan één van de korte wanden is het resultaat van een reconstructie, dit keer op basis van historische afbeeldingen van de zaal. In de lange wanden plaatste men natuurstenen kruiskozijnen met eikenhout betimmerd en voorzien van glas-in-lood. De houten lambrisering daaronder is versierd met kleine beeldhouwwerkjes, sommige in de vorm van middeleeuwse 'monstertjes'. De Ridderzaal kreeg in 1904 haar definitieve bestemming als troonzaal, waar op de derde dinsdag in september de koningin de troonrede voorleest tijdens de opening van het parlementaire jaar en waar de presentatie van de rijksbegroting plaatsvindt. Daarvoor vonden deze gebeurtenissen plaats in de vergaderzaal van de Tweede Kamer aan het Binnenhof. Op 6 september 2006 werd aan de koninklijke familie en andere genodigden het resultaat getoond van de dan net gerealiseerde vernieuwing van de Ridderzaal. Wat sfeer en kleurstelling betreft is de zaal weer teruggebracht in de staat van 1904. In de loop van de decennia was er al weer veel veranderd. Met name de witte muren gaven de zaal een harde uitstraling. Achter de Grote Zaal lag het woongebouw met de grafelijke woonvertrekken, waartoe de Rolzaal en de De Lairessezaal behoren. Dankzij de bemoeienissen van de Commissie van Advies heeft ook de Rolzaal aan het eind van de negentiende eeuw een uitgesproken middeleeuwse sfeer gekregen. Deze zaal heeft twee schouwen, een sobere zandstenen schouw en een schouw met een zware gotische kroonlijst. Het plafond van moer- en kinderbinten steunt op sleutelstukken met daaronder een fraai gebogen korbeel. Onder de korbelen zijn als extra steun consoles geplaatst. Vier daarvan, het dichtst bij de schouw met de gotische lijst, zijn van steen en nog origineel dertiende-eeuws. In hun verweerde uiterlijk zijn kleine tafereeltjes uitgesneden. Door de inpandige ligging is deze zaal vrij donker: gefilterd daglicht valt binnen via de houten kruiskozijnen met glas-in-lood en voor kunstlicht zorgen de twee bijzonder stijlvolle kronen, een ontwerp van Cuypers. In de De Lairessezaal die aan het uitende van het complex ligt, handhaafde de Commissie bij gebrek aan voldoende gegevens voor een reconstructie, het interieur met de zeventiende-eeuwse schilderingen van Gerard de Lairesse, zij het met enige tegenzin.